De Joodse almacht. Hedendaags antisemitisme

Evelien Gans

Uit: Vrij Nederland, 29 november 2003

Met ‘de jood’ kun je alle kanten op. Je kunt hem (of haar) bewonderen, haten, vrezen, verachten, begeren, benijden of tot voorbeeld nemen. Aan de jood worden gevoelige gedichten gewijd maar ook schreeuwerige schotschriften en rancuneus gefluister. Met de jood wordt geflirt én de vloer aangeveegd. Voor alle duidelijkheid: ik heb het hier niet zozeer over levende of levensechte joden. Ik heb het over het stereotype van de jood – over de jood als maatschappelijk en ideologisch product waarmee gesjoemeld en gesjacherd wordt. De positieve stereotypen – het joods genie, de joodse virtuoos – leggen het af tegen de negatieve: de jood als christusmoordenaar, als verrader, woekeraar, wellusteling, de jood als vreemdeling, parasiet, lafaard of samenzweerder. De almachtige jood. En sinds geruime tijd ook de jood als nazi.

De gelijkschakeling tussen jood (of Israëliër of zionist: deze drie aanduidingen worden vaak klakkeloos door elkaar heen gebruikt) en nazi ligt tegenwoordig vrij goed in de markt. Zionisme is gelijk nazisme, davidster is hakenkruis, Sharon kan zich meten met Hitler. Deze vergelijkingen duiken in Nederland vooral op uit de monden van Marokkaanse jongeren, in hun graffiti, op hun spandoeken en websites - tijdens demonstraties tegen Israël, maar ook op school, of op straat tegen joden die herkenbaar zijn als joden. En in het Nederlandse publieke debat draait het vooral om de volgende vier vragen. Is hier sprake van jodenhaat, dus van antisemitisme? En zo ja: moeten we dan van een ‘nieuw’ antisemitisme spreken? Of raken deze jongeren met hun weliswaar niet erg fijnzinnige vergelijking wel degelijk de realiteit, namelijk die van een Israëlisch bezettingsregime dat meedogenloos optreedt tegenover de Palestijnen? En tenslotte: wanneer gaat kritiek op Israël en wanneer gaat antizionisme (de ontkenning van de legitimiteit van het bestaan van Israël als joodse staat) over in antisemitisme? Onthoudt u die vragen even – ik kom er straks op terug.

Want: wat verstaan we eigenlijk onder antisemitisme? Antisemitisme fungeert vaak als containerbegrip: je kunt er naar believen van alles in dumpen. Ik definieer antisemitisme hier als afkeer van en vooroordelen tegen joden als joden. De joden hebben een lange geschiedenis waarin zij voor hun omgeving model staan voor ‘de Ander’ – in de eerste plaats in religieus, etnisch en nationaal opzicht, maar daarnaast ook in culturele en economische zin. Antisemitisme bestaat er dan ook in allerlei verschijningsvormen, zoals onder meer religieus antisemitisme (anti-judaïsme) , (economisch-)sociaal antisemitisme en racistisch antisemitisme. Relatief recent, als reactie op de oprichting van Israël en de zionistische kolonisatie die daaraan voorafging, is er die vorm van antizionisme die zich vermengt met het vijandbeeld van ‘de jood’. Antisemitisme is verankerd in eeuwenoude anti-joodse vooroordelen en stereotypen, die zich kunnen beperken tot verbale en schriftelijke uitingen, maar in maatschappelijke en politieke crisissituaties ook kunnen uitmonden in wetgeving, fysieke bedreiging, vervolging en moord. Absoluut dieptepunt hiervan vormt de sjoa. Kenmerkend aan het antisemitisme als ‘instrument’ is dat het als het ware erg flexibel is: het kan putten uit een enorm reservoir aan uiteenlopende stereotypen waarvan er altijd wel een paar ‘dienst kunnen doen’. Antisemitische stereotypen worden vooral actief wanneer zij een maatschappelijke, politieke en psychologische functie kunnen vervullen, zoals het bezweren van een crisis, het afschuiven van (politieke) verantwoordelijkheid, het projecteren van frustraties, angst, rancunes, en het ventileren van (gojse) nijd. Antisemitisme is irrationeel – het leent zich er uitstekend voor al dan niet verdrongen agressie bot te vieren.

Een stereotype is uitdrukking van de opvatting dat alle of de meeste mensen die tot een bepaalde (minderheids)groep behoren, specifieke eigenschappen bezitten (negatieve maar ook positieve). Juist wanneer er stereotypen over een groep bestaan, treedt een ander belangrijk mechanisme op, een vorm van generalisatie, van collectieve aansprakelijkheid: als één van de groep een misstap maakt, wordt dit de hele groep aangerekend. Dus als één of een paar joden gefraudeerd hebben, gelden dé joden als oplichters. Een derde belangrijk begrip is gojse nijd – de afgunst van niet-joden ten opzichte van vermeende joodse talenten, eigenschappen en privileges, zoals veronderstelde handels- of artistieke talenten of machtsposities in de (wereld)politiek. Een vierde is dat van blaming the victim, de schuld aan het slachtoffer geven. Na de Duitse bezetting, bijvoorbeeld, circuleerden talloze verhalen waarin joodse onderduikers zich verraderlijk en gierig gedragen zouden hebben ten opzichte van hun onderduikgevers. Op die manier werden eventuele schuld(gevoelens) en verantwoordelijkheid op de joden zelf afgewenteld. Hier komt ook de collectieve aansprakelijkheid weer om de hoek kijken: natuurlijk zijn er joodse onderduikers geweest die zich, onder druk van extreme omstandigheden, roekeloos of verraderlijk gedragen hebben. Maar vervolgens werd dit ‘de’ joodse onderduikers of ‘de’ joden aangewreven. Dat gebeurde des te makkelijker omdat het verwijt aansloot bij al bestaande stereotypen als de verraderlijke, laffe en op geld beluste jood.

Zo blijkt ook dat wanneer een stereotype voldoende draagvlak heeft in een samenleving, het nieuwe vooroordelen voortbrengt. Een zwaan-kleef-aan-effect zogezegd. In de Middeleeuwen hechtte zich aan de categorie oude, christelijke stereotypen – de Judas, de christusmoordenaar – een nieuwe categorie antisemitische stereotypen van sociaal-economische aard, die van de Rijke Jood. ­De Rijke Jood is zelf een eeu­wenoud anti-joods stere­otype, maar ik gebruik het hier als ‘verzamel­naam’ voor alle stereoty­pen die verwijzen naar een vermeende joodse economisch-sociale status en attitude. Variërend van de geldjood, de materialistische jood, de han­dels- en sjacher­jood met zijn internationale (han­dels)con­tac­ten, die achter de scher­men aan de touwtjes trekt in de finan­ciële en politieke wereld. Deze stereotypen gaan op hun beurt gepaard met allerlei vermeende eigenschappen zoals brutaliteit, sluw­heid, op­dringe­righeid, gierigheid en machts­honger.

Het cluster van de Rijke Jood ontstond toen de Europese feodale maatschappij open­brak en ruil­handel niet meer voldeed. De nieuwe samenle­ving, inclu­sief de Kerk, schreeuwde om de invoering van geld, maar stond christe­nen niet toe om van geldhandel te leven. Uitkomst boden de joden die als ‘ongelovigen’ buiten de christelijke wetten en normen vielen. In de­zelfde tijd dat de joden ten gevol­ge van de kruis­tochten uit de handel op de Oriënt verdreven werden en hun het verbod trof om land te bezitten of over­heidsfuncties te bekle­den, werden zij de geldhandel in gemanoeuvreerd. Daar vormde zich een kleine bovenlaag van ‘rijke joden’ - wier posi­tie overigens altijd afhankelijk bleef van de willekeur van de machtheb­bers - ter­wijl de joodse massa in de lagere regio­nen van de geldhan­del belandde. De woekerjood bleef een begrip, ook nadat de geld­handel vanaf de vijftiende eeuw grotendeels in christe­lijke handen overging. In diezelfde trant werd later de Frans-joodse bankier Rothschild hét sym­bool van het kapita­lisme.

Verlichte geesten gingen ervan uit dat het na de Emancipatie gedaan zou zijn met het antisemitisme. Toen werden immers, in het spoor van de Franse Revolutie, de joden tot gelijkwaardige burgers verklaard, met dezelfde rechten en plichten als hun niet-joodse landgenoten. Sociaal antisemitisme bleef echter bestaan. Bovendien ontstond er eind negentiende eeuw een nieuwe vorm van jodenhaat, het racistisch antisemitisme, dat ervan uitging dat jodendom een biologische kwestie was, een van generatie op generatie doorgegeven ziektekiem: een jood bleef een jood - altijd. In het huidige tijdsgewricht wordt in Het Westen veel gedebatteerd over bedenkelijke aspecten van Het Oosten. Maar racistisch antisemitisme en nazisme zijn westerse uitvindingen die naar het oosten zijn geëxporteerd.

Zo is ook de gelijkstelling van zionisme en nazisme niet bedacht door Marokkaanse jongeren in de West-Europese steden noch ontstaan in de Arabische of de islamitische wereld. Die maken er inmiddels dankbaar gebruik van, dat wel. Maar de oorsprong van zionisme = nazisme ligt in het Europa van rond de Tweede Wereldoorlog waar orthodox-katholieke kringen zich gevoelig toonden voor het nazistisch gedachtegoed. In 1949 bestempelde Nederlands meest extreme vertegenwoordiger van katholiek antisemitisme, de dominicaan en latere Nijmeegse hoogleraar Oud Testament J.P.M. van der Ploeg, het zionisme niet alleen tot ‘kolonisatie verbonden met diefstal en moord’ maar ook tot ‘een nieuw nazisme’. Elders heette het joods militair optreden in Palestina tegen Britten en Palestijnse Arabieren ‘Hitleriaans’ en ‘Goebbeliaans’. Ook de verbinding tussen jood en nazi werd gelegd – zowel binnen als buiten katholieke kring. De voortvarende aanpak van de naoorlogse Bijzondere Rechtspleging door Mr. Dr F. Hollander, een (joodse) officier van justitie, werd in zekere kringen als onevenredig hard ervaren. In 1954 schreef De Telegraaf in een terugblik dat men zou verwachten dat een onderduiker ‘gelouterd’ uit zijn beproevingen zou zijn gekomen. In de praktijk waren velen echter teruggekeerd ‘vol ressentimenten’. Zo ook Hollander, die als gevolg van de oorlog behept was geraakt met ‘nazi-verschijnselen’, aldus De Telegraaf. Hier manifesteert zich overigens niet alleen het beeld van de joodse onderduiker die zich ontpopt tot nazi, maar ook de christelijke misvatting dat lijden loutert. Dit misverstand (ook wijd verbreid in linkse kring) leidt soms tot weinig doeltreffende kritiek op Israël, en werd door de Duits-joodse publicist Henryk Broder cynisch gekarakteriseerd als het idee dat de concentratiekampen bedoeld waren als heropvoedingskampen waar men als een beter mens uitkwam dan men erin ging. 

De gelijkschakeling tussen Israël en het Derde Rijk beleefde een nieuwe impuls toen Israël na de oorlog van juni 1967 de op Jordanië, Egypte en Syrië veroverde gebieden Westbank, Gaza en Golan bezet hield. Vanaf die tijd werd de gewraakte vergelijking populair onder radicaal-linkse groeperingen, zoals bij segmenten van de huidige anti-globaliseringsbeweging. Parallellen tussen zionisme en nazisme worden ook voortdurend gesuggereerd in De schaduw van de ster (2002), een anti-zionistisch pamflet dat pretendeert de geschiedenis van het zionisme te (her)schrijven. De auteur, Peter Edel, blinkt uit in selectief bronnengebruik. Zijn  waarheid is bovendien opgebouwd uit een mix van oude en jongere antisemitische mythen en samenzweringstheorieën, zoals die waarin vooroorlogse zionisten en nazi’s de schouders zetten onder één gemeenschappelijk doel: het vertrek van zoveel mogelijk (Duitse) joden naar Palestina. De respectabele Amsterdamse boekhandel Scheltema Holkema bedeelde destijds een prominente plek toe aan Edels boek. Dat was dan ook voorzien van een lovend voorwoord van de schrijver Karel Glastra van Loon die het tot op heden niet kan opbrengen te erkennen dat hij zijn naam beter niet aan dit geschrift had kunnen verbinden.

Toch is het belangrijk om onder ogen te zien dat de vergelijking tussen zionisme en nazisme aanleiding geeft voor verwarring. Zo hebben leraren op het VMBO er geen moeite mee om stelling te nemen tegen eenduidige scheldtermen als ‘vuile jood’  en ‘kankerjood’, of tegen de ontkenning of bagatellisering van de sjoa. Maar wat betreft een weerlegging van de beschuldiging dat Israël in zijn onderdrukkingsmethodes niet onderdoet voor het nazisme blijken sommige van hen - en ongetwijfeld ook velen búíten het onderwijs - zich onzekerder te voelen. De Engels-joodse schrijver en publicist Howard Jacobson hield onlangs een hartstochtelijk pleidooi voor precisie in woordgebruik: If we do not properly describe what a thing is like and not like, we do not know what it is. Jacobson haalt fel uit tegen verschillende Engelse intellectuelen die onlangs zionisme of Israël op een lijn zetten met nazisme, zoals met de uitspraak dat ’Israël tactieken toepast die herinneringen oproepen aan de nazis’s’. Een genadeloze (brutal) bezettingspolitiek, zonder meer, aldus Jacobson, maar alleen in zoverre herinnerend aan de nazis dat álle wreedheid doet denken aan de nazi’s. Inderdaad. Velen van ons zijn voorgeprogrammeerd. De beelden van de jodenvervolging (denk aan de foto’s van de beruchte eerste razzia in Amsterdam op het Jonas Daniël Meijerplein waar joden door gewapende Duitsers worden opgejaagd en in rijen met hun handen omhoog op de grond knielen) zijn zo in veler netvlies gebrand dat andere beelden van vernedering en vervolging zich daaraan moeiteloos vasthechten (denk aan televisiebeelden van geblinddoekte Palestijnen die, op een hoop gedreven, bewaakt worden door bewapende Israëlische soldaten). Het nazisme fungeert als – druk op de knop - symbool voor het Kwaad. Maar waar zijn de Israëlische rassentheoriën, vernietigingskampen, gaskamers, euthanasieprogramma’s en medische experimenten met, bijvoorbeeld, Palestijnen en Bedouïnen? Is het Israëlisch bezettingsregime zónder nazi-praktijken soms niet al erg genoeg? Taalvervuiling is gevaarlijk. It is in the nature of hatred not to know what a thing is like and not to care.

Kortom, wat voor functie vervult het poneren van de uitwisselbaarheid van zionisme en nazisme, van jood en nazi? Niet alleen die van de verleidelijkheid van de simpele schema’s in een wereld die grenzeloos ingewikkeld is. Ook die van een lustvolle ontlading, van een uitgesteld mentaal orgasme. Ook ‘de jood’ blijkt immers tot grote misdaden in staat, en daarmee is de rekening vereffend – die van de schuld(gevoelens), van het onbehagen, van het falen van de niet-jood tegenover de jood. Hier is sprake van een omkering van het referentiekader van goed en fout dat het Westen na 1945 gaandeweg is gaan beheersen. Het ultieme slachtoffer van de nazi – de jood – is tot dader geworden, en de Palestijn tot jood. Met hun gewraakte uitlatingen zingen de Marokkaanse jongeren dus een variatie op een liedje dat in Europa werd gecomponeerd, voordat het in de Arabische wereld een tophit werd.

Dat geldt evenzeer voor huiveringwekkende kreten als ‘Hamas hamas alle joden aan het gas’. Ook dit anti-joodse stereotype beeld dat uitdraagt dat joden er zijn om vergast te worden – een goede jood is een dode jood – is niet nieuw. Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog ontstond, behalve de gelijkschakeling tussen zionisme en nazisme, de tot op heden geuite verwensing ‘ze zijn vergeten je te vergassen’, en daarnaast talloze sick jokes over joden en (g)as(bakken). Sinds de jodenvervolging zelf zijn joden dus achtervolgd door zowel de identificatie tussen henzelf en hun beulen (de nazi ‘s) als die tussen henzelf en de gaskamer. In dat laatste geval zijn het de grappenmakers of ruziezoekers die zichzelf in de positie van de nazi’s stellen.

Een derde stereotype dat al enige tijd een renaissance beleeft, is dat van de joodse samenzwering. Het antisemitische geschrift ‘De Protocollen van de Wijzen van Zion’ was een vervalsing van de tsaristische politie in Rusland, eind negentiende eeuw, bedoeld om de revolutionaire stemming van het volk af te leiden richting een beproefde zondebok: de joden. Die zouden, met hun tentakels over de hele aardbol, uit zijn op de overheersing van de wereld. De ‘Protocollen’- oorspronkelijk dus van Oost Europese makelij - worden tot op heden herdrukt en gelezen, niet alleen in de Arabische wereld, ook bijvoorbeeld in Oost Europa en de Balkan. Het beeld van de joodse samenzwering verwijst nu vooral naar de almacht van Israël, en naar opvattingen als dat de joden de dienst uitmaken in de Verenigde Staten, de wereldpers beheersen, achter de aanslagen van 11 september zitten en de oorlog tegen Irak hebben doorgedrukt. 

Overigens ligt in stereotypen vaak een kiem van historische werkelijkheid besloten. Die wordt echter uit zijn voormalige context gelicht, verdraaid, uitvergroot en van een sterk negatieve lading voorzien. Zo is (e)migratie een rode draad in de joodse geschiedenis. Eerst als volk van handelslieden, en daarna als reactie op een keten van vervolgingen in het Midden Oosten en Europa, verspreidden de joden zich over de hele wereld. Zij beschikten (en beschikken) dus inderdaad over internationale netwerken en contacten. Dat is echter iets anders dan dat zij de internationale macht zouden bezitten. Het is daarentegen al even grote onzin om te beweren dat joden géén macht bezitten. Om te beginnen zijn ze allerminst altijd alleen maar slachtoffer geweest. Hun leven als minderheid, eeuwenlang, heeft hen er in getraind om van de nood een deugd te maken, bijvoorbeeld door uit te blinken in datgene wat hun wél geoorloofd was te doen. In meer algemene zin valt te stellen dat de positie van joden tot op heden gekenmerkt wordt door kwetsbaarheid én kracht. ‘Kwetsbaarheid’ vanwege latent of manifest antisemitisme, de joodse minderheidspositie – dat wil zeggen buiten Israël – en de complexe verhouding tot dat controversiële land. ‘Kracht’ vanwege een over het algemeen goede maatschappelijke en economische positie, een rijke en gewaardeerde cultuur, en de ondersteuning van Israël door de Verenigde Staten, het machtigste land ter wereld. Die combinatie van kracht en kwetsbaarheid brengt zowel de jood als de niet-jood in verwarring. Dat laatste valt onder meer af te lezen uit de tegenstrijdige, namelijk zowel minachtende als ook bewonderende of jaloerse stereotypen. ‘ De jood’ wordt als het ware ervaren als én inferieur én superieur. Er zijn de kruiperige en de laffe jood, maar ook het joods genie en de joden die de wereld beheersen. Veranderende historische verhoudingen blijken trouwens invloed te hebben op de gangbaarheid van stereotypen. Zo is bijvoorbeeld, ongetwijfeld ten gevolge van de krachtige, niet zelden gewelddadige politiek van Israël, het stereotype van de laffe jood naar de achtergrond en dat van de machtige jood naar de voorgrond getreden.

Intussen zijn er van de vier beginvragen drie min of meer beantwoord. Met in het achterhoofd de stelling dat ook ten aanzien van de Marokkaanse minderheid het gevaar dreigt van stereotypering en collectieve aansprakelijkheid, jawel: er zijn Marokkaanse jongeren die gebruik maken van antisemitische beelden en stereotypen. De joden (als joden) moeten dood, het zijn vuile nazi’s en ze beheersen de wereld. Dit antisemitisme is niet ‘nieuw’, want kent een Europese traditie en praktijk, maar speelt zich wél af in een relatief nieuw milieu. Namelijk dat van een islamitische immigrantenbevolking in West Europa die gevoed wordt door een beeldenstroom afkomstig van Arabische zenders. Met hun vergelijking tussen zionisme en nazisme slaan deze jongeren de plank faliekant mis, maar: waarom zijn zij überhaupt geneigd om in termen te spreken van  Sharon=Hitler en ‘joden en gas’? De Tweede Wereldoorlog is toch hun geschiedenis niet en ook niet die van hun ouders? Zeker is dat in hun agressieve zoektocht naar een identiteit tussen twee werelden de stamppot van Israël=zionisten=joden een voor de handliggend doelwit vormt. De jongeren lijken het Westen te willen raken op zijn eigen referentiekader van goed en fout, op een heel gevoelige plek dus: dat hebben jullie toch zo vreselijk gevonden, die moord op de joden door de nazi’s? Nou, kijk uit je doppen, de situatie is veranderd. Nu zijn ‘wij’ het – niet de joden - die recht hebben op jullie solidariteit en schuldgevoel. En natuurlijk identificeren deze jongeren zich liever met een islamitische en/of Arabische minderheidsgroep (de Palestijnen) die onderdrukt wordt door de Ander - de jood, de vreemdeling - dan met een Arabisch-islamitische underdog die zucht onder een dictatuur van de ‘eigen’ elite.

Bij deze Marokkaanse jongeren – en dat geldt voor de Arabische wereld in haar geheel - lopen antisemitische, antizionistische én anti-Israëlische uitingen dwars door elkaar heen. En daarmee dus ook irrationele én rationele motieven. Dat brengt ons bij de vierde, laatste vraag waarin een fatale driehoek werd neergezet: die van antisemitisme, antizionisme en kritiek op Israël. Lopen deze drie componenten onvermijdelijk in elkaar over? Of zijn ze wel degelijk van elkaar te scheiden? We belanden zo prompt met een smak aan de ‘overkant’: want hier zijn het evenzeer Israël en degenen die de joodse staat min of meer onvoorwaardelijk steunen, die baat hebben bij vervuiling van de taal. De Israëlische en joodse mainstream houding is tweeledig: kritiek op Israël mag, maar antizionisme komt neer op al dan niet verhulde jodenhaat. Het eerste onderdeel van deze stelling blijkt vaak louter lippendienst. Harde en gefundeerde kritiek op de Israëlische bezettingspolitiek – systematische vernedering van de Palestijnen, vernietiging van hun sociaal-economische infrastructuur met als absoluut dieptepunt de vernieling van olijfbomen en huizen, liquidatiepolitiek, martelmethoden, mensonterende detentieomstandigheden, landjepik via de bouw van ‘de muur’ – wordt in de praktijk terzijde geschoven onder verwijzing naar de dreiging van Palestijnse terreur. Dit is echter een vorm van self-fulfilling prophecy. Een verlenging van de bezetting leidt tot continuering van de repressie en is dus olie op het vuur van de Palestijnse zelfmoordaanslagen. Die getuigen van een wrede bloeddorst en willekeur, maar hebben hun wortels in een politiek conflict. Israël zou kunnen weten dat het in militair, economisch en politiek opzicht de sterkste is en zich dus een, rechtvaardige, vredesregeling kan permitteren. Alleen dán komt er - op termijn – zicht op het einde van de terreur.

In de tweede plaats is het onjuist om antizionisme en antisemitisme per definitie op één hoop te gooien. Ook het antizionisme heeft een geschiedenis en kent verschillende varianten. Voor de Tweede Wereldoorlog was een antizionistische stellingname - ook onder joden - de gewoonste zaak van de wereld. Dit veranderde na de sjoa: een staat voor de joodse overlevenden en hun nakomelingen kon, in november 1947, rekenen op het jawoord van een meerderheid binnen de Verenigde Naties. De opvatting – een van de variabelen van het huidige antizionisme – dat Israël alsnog moet verdwijnen, is dus in ieder geval volstrekt a-historisch en ondemocratisch, en getuigt bovendien van een schokkend gebrek aan empathie. De vraag is echter of men hier van jodenhaat moet spreken. Dat is al helemáál twijfelachtig wanneer het om het standpunt gaat dat de oprichting van Israël een misstap was, maar nu, spijtig en wel, gerespecteerd moet worden, of dat de joodse staat een binationaal karakter aan zou moeten nemen. Aanvechtbare standpunten, zeker, maar antisemitisch? Antizionisme gaat pas over in jodenhaat wanneer het zich bedient van identieke mechanismen, in dit geval van stereotypering en demonisering van Israël als zogenaamde collective Jew.Wanneer de joodse staat, impliciet of expliciet, wordt gebrandmerkt als de Duivel op Aarde, de moderne vermomming van de sluwe, machtige en rijke jood die over Oorlog en Vrede gaat, dan zijn alle joden (en niet-joden) ter wereld gerechtigd om de alarmklok die ‘antisemitisme’ heet, te luiden. 

Soms is het moeilijk om te zien of die klok terecht of te voorbarig wordt geluid. Ingewikkeld is dat het antisemitisme enerzijds substantieel is toegenomen – en bepaald niet alleen verbaal, zie de vernielde en bekladde begraafplaatsen en synagogen – maar anderzijds ook wordt misbruikt. Of uitvergroot, als spiegelbeeld dus van al die verwrongen anti-joodse stereotypen. In bepaalde omstandigheden vervult, paradoxaal genoeg, ook voor joden antisemitisme een functie. Bijvoorbeeld die van bindmiddel in een door tegenstellingen verscheurde joodse wereld, van een sluiproute die lastige kritiek op Israël omzeilt. Die van bevestiging van zowel verklaarbare angst als diepgeworteld wantrouwen ten aanzien van de buitenwereld, en van het zoveelste bewijs van de bestaansgrond van de joodse staat. Europa bestempelen tot een zompig moeras van antisemitisme, en het daar toenemende geweld tegen joden op de automatische piloot loskoppelen van kritiek en woede op Israël, is echter absurd én contraproductief. Het is belangrijk te erkennen dat het Israëlisch-Palestijns conflict de belangrijkste motor vormt voor het hedendaags antisemitisme, en dat een oplossing ervan dus een rem op dat antisemitisme zal zetten. Dat is, allereerst, heel iets anders dan beweren dat dit conflict inmiddels dé oorzaak is van antisemitisme, en dat de stichting van een Palestijnse staat er daarom voorgoed een einde aan zal maken. Die stelling is een ontkenning van de aard en de functie van jodenhaat. Het antisemitisme kent zo’n taaie geschiedenis, is als het ware zo multifunctioneel, en zit zo diep verankerd in het collectief geheugen, dat het niet zal verdwijnen. We hebben het hier niet eens gehad over het antisemitisme in Oost Europa na de val van het communisme. De erkenning van het Israëlisch-Palestijns conflict als trigger van de huidige anti-joodse escalatie, is dan ook heel iets anders dan het toegenomen antisemitisme maar met een korrel zout te nemen. Het is, integendeel, zaak alert te zijn en op te treden – maar zonder spoken te zien, laat staan ze op te roepen. Om Howard Jacobson te parafraseren, in positieve zin: If we do properly describe what a thing is like and not like, we know what it is.

Evelien Gans is bijzonder hoogleraar Hedendaags jodendom, zijn geschiedenis en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam; zij is als onderzoeker verbonden aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD)

Literatuur

  • Evelien Gans, Gojse nijd & joods narcisme. Over de verhouding tussen joden en niet-joden in Nederland (Amsterdam 1994);
  • idem, ‘”Vandaag hebben ze niets maar morgen bezitten ze weer tien gulden”. Antisemitische stereotypen in bevrijd Nederland’, in: Conny Kristel (red), Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog. Regionale verschillen (Amsterdam 2002), 313-353;
  • idem, ‘Gojse broodnijd. De strijd tussen joden en niet-joden rond de naoorlogse Winkelsluitingswet 1945-1951’, in: Met alle geweld. Botsingen en tegenstellingen in burgerlijk Nederland, Conny Kristel (eindred) (Amsterdam 2003, 195-213;
  • Howard Jacobson, ‘ Wordsmiths and atrocities against language: the incendiary use of the Holocaust and Nazism against Jews’, in: Paul Iganski and Barry Kosmin (ed), The New Antisemitism. Debating Judeophobia in 21st century (London 2003);
  • Brian Klug, ‘ The collective Jew: Israel and the new antisemitism’, in: Patterns of Prejudice, Vol. 37, No. 2, June 2003;
  • idem, ‘The Myth of the New Anti-Semitism’, in: The Nation, February 2, 2004.