Lichaam & Geest

Stereotypen over het uiterlijk en innerlijk van de Joden

De perceptie dat Joden ‘anders’ zijn is door de eeuwen heen verbonden aan ideeën over hun vermeende afwijkende uiterlijk en innerlijk. Sinds de Oudheid is in geschriften het idee uitgedragen dat het Joodse lichaam afwijkend en misvormd is. In het Middeleeuwse Europa kreeg het idee dat Joden een dwaalleer volgden uitdrukking in de verbeelding van Joden als duivels inclusief hoorntjes en staart. Meer direct was de mannelijke besnijdenis een bron van fascinatie en speculatie. In de moderne tijd verwierven deze populaire opvattingen via de biologie een pseudowetenschappelijk fundament. Vooral het waanidee dat Joden een apart ras vormen zorgde ervoor dat lichaam en geest van Joden een geheel eigen status kregen toebedeeld. In de 20e eeuw werd dit het fundament onder het antisemitisme van het nationaalsocialisme in nazi-Duitsland.

Uiterlijk en innerlijk

Met de opkomst van de nieuwe menswetenschappen ontstond academische interesse voor het lichaam en het gezicht. Het idee ging postvatten dat aan het uiterlijk van een mens zijn persoonlijkheid is af te lezen. De biologie ging rassen onderscheiden en beschrijven. De term 'ras' werd sinds de late 17e eeuw gebruikt als een natuurhistorisch begrip om groepen van dieren en mensen met gemeenschappelijke uiterlijke kenmerken te categoriseren. Joden werden vanaf dat moment beschreven met bijzondere lichaamskenmerken, zoals dik en donker haar, dikke lippen, donkere kraalogen en een kenmerkende neus. Daarmee verbonden was het idee dat Joden niet tot de oorspronkelijke bevolking van Europa behoren, maar vreemdelingen waren uit het ‘Oosten.’

Het denken in termen van ‘rassen’ ging gepaard met het indelen van mensen in hogere en lagere soorten. Er bestonden vele verschillende indelingen maar veel Europese wetenschappers die zich bezighielden met de ‘rassenleer’ gingen uit van de superioriteit van het blanke of Noordelijke ras. Joden behoorden tot het inferieure ras van de ‘Semieten.’ Dit rasdenken ging gepaard met de overtuiging dat het Joodse volk gekenmerkt werd door een aantal negatieve eigenschappen. Het antisemitisme dat eerder in religieuze of economische termen was vervat werd nu ook een ‘rassenkwestie.’ Dit racistisch antisemitisme was nieuw omdat het iedere ontsnapping blokkeerde, zelfs die van bekering: de Joden zat het Jood-zijn in het bloed. (zie ook verderop)

Aanhangers van de rassenleer ondersteunden hun theorieën met metingen aan de schedel, vooral de schedelvorm en herseninhoud. In het pseudowetenschappelijk racisme nam de neus een cruciale plaats in als herkenbare eigenschap van Joden en als spiegel van de ziel, in dit geval van de kwaadaardigheid van Joden. Hoewel Joden alle mogelijke soorten neuzen vertonen, werd de meestal als scherpe haakneus voorgestelde ‘jodenneus’ een begrip in de populaire cultuur en in het alledaagse antisemitisme. ‘Jodenneuzen’ figureren zowel in spot als in kwaadaardige stereotypen en beledigingen.

Ook de vermeende Joodse platvoet gold als teken van zowel anatomisch als psychologisch anders zijn - in pathologische zin. De platvoet verwees, zo was althans de gedachte, naar de geschiedenis van de Joden als nomadisch woestijnvolk. In vele landen waaronder Duitsland en Nederland diende de Joodse platvoet als bewijs dat Joden zwak en onmannelijk zijn en dus ongeschikt voor zware fysieke arbeid of militaire dienst.

Racistisch antisemitisme

Volgens antisemitische opvattingen week de Jood ook af in zijn of haar identiteit als man of vrouw; de Joodse man of vrouw was seksueel bedreigend. De Joodse man werd voorgesteld als onmannelijk en dus vrouwelijk, als laf, passief en overgevoelig en de verbinding tussen Joden en homoseksualiteit werd veelvuldig gelegd. In seksuele zin was zijn mannelijkheid geschonden door de besnijdenis; met de opkomst van de psychologie kwam ook het idee op dat mannelijke Joden leden aan zogenaamde ‘vrouwenziektes’ als hysterie en nervositeit. Tegelijkertijd gold de Joodse man als Don Juan bij uitstek, en – voor de nazi’s – als gevaarlijke verleider van ‘Arische’ vrouwen. De Joodse vrouw was het tegenbeeld van de Joodse man: zij gedroeg zich als een man, was hanig, seksueel overactief en immoreel, en tegelijkertijd ook exotisch en verleidelijk.

Het rasdenken zorgde ervoor dat tal van aan Joden toegeschreven eigenschappen als onveranderlijk werden voorgesteld. Materialisme, losbandigheid, gierigheid en bedrog: zaten als het ware in het bloed. Dat betekende ook dat noch aanpassing aan de samenleving noch bekering tot het christendom een oplossing konden bieden voor de als probleem voorgestelde aanwezigheid van Joden in de samenleving. Hun lichaam konden Joden immers niet veranderen, en daarmee ook hun geest. Dit opende de weg voor het in het nationaalsocialisme uitgedragen idee dat de definitieve verwijdering van Joden uit de samenleving de enige oplossing bood voor hun aanwezigheid in Europa. De nationaalsocialistische rassentheorie in nazi-Duitsland (1933-1945) ging uit van een superieur zuiver Arisch ras en een minderwaardig bastaardras van Joden. Ze wees vermenging van de rassen categorisch af en beschouwde de strijd tegen het Joodse ras als strijd op leven en dood.

Na de Tweede Wereldoorlog is het biologisch racisme grotendeels in diskrediet geraakt. Tegelijkertijd leeft de overtuiging dat Joden bijzondere, negatieve kenmerken hebben op allerlei manieren voort. Daarbij bestaan er ook nog steeds positieve stereotiepe beelden van de Joden als intelligent, sensitief en muzikaal. [Zie Wat is antisemitisme]