Slachtoffers & Daders

Stereotypen over de Joden als slachtoffers en daders

Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn er nieuwe stereotypen van Joden ontstaan die verband houden met de massamoord op de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) en met de staat Israël die in 1948 werd gesticht. Nieuwe beelden van slachtoffer- en daderschap bouwen voort op oudere stereotypen en gaan daarmee een verbinding aan.

Joden als slachtoffers

Joden zijn door de eeuwen heen blootgesteld geweest aan onderdrukking, vervolging en verdrijving. Toch was de massamoord op de Joodse bevolking in het Derde Rijk uitzonderlijk. Joden waren zeker niet de enige burgerslachtoffers van het naziregime, maar zij waren met de Sinti en Roma de enige groep die de nazi’s in zijn geheel, inclusief kinderen en bejaarden, probeerden uit te moorden. Daarom wordt de ‘Holocaust’, ook wel ‘Shoah’ genoemd, door vele historici als een unieke volkerenmoord gezien: nooit eerder in de moderne geschiedenis had een staat etnische of religieuze minderheden op zo’n systematische, grootschalige en deels industriële wijze vermoord – met behulp van gaskamers en massa-executies. Schattingen over het aantal Joodse slachtoffers lopen uiteen van 5 tot 7 miljoen; meestal wordt het aantal van 6 miljoen Joodse slachtoffers aangehouden. In Nederland werd driekwart van de circa 140.000 Joodse inwoners vermoord.

Sinds 1945 leeft de associatie tussen Joden en de Holocaust op allerlei manieren voort. Toen de Joden na de Tweede Wereldoorlog naar hun huizen terugkeerden bleken antisemitische uitingen en doodsverwensingen niet samen met de nazi’s te zijn verdwenen. Sinds de Jodenvervolging zijn de Joden achtervolgd door de identificatie tussen henzelf en de gaskamer, bijvoorbeeld in verwensingen als ‘ze zijn vergeten je te vergassen’ en zieke grappen over Joden en gas of het in herinnering roepen van de ‘Jodenjacht.’ Daarnaast is de associatie tussen Joden en gas terug te horen in de leuze ‘Hamas, Hamas, alle Joden aan het gas!’, die zowel bij voetbalwedstrijden als in demonstraties tegen Israël te horen is geweest. Met Hamas (letterlijk ‘Islamitische Verzetsbeweging’) wordt de Palestijnse beweging bedoeld die sinds 1987 tegen Israël strijdt en zelf ook antisemitische verwijzingen in haar beginselprogram had opgenomen.

Het Joodse slachtoffer roept niet alleen medeleven, maar ook afkeer op. Men kan zich tegen hem keren zoals in de oorlogstaal van voetbalsupporters. Binnen het Nederlandse voetbal worden sinds enkele decennia verbanden gelegd tussen Joden en gas bij de Amsterdamse club Ajax, die een Joods imago heeft. Sinds de jaren ’80 krijgen Ajaxsupporters te maken met slogans als ‘Wij gaan op jodenjacht’ en ‘dood aan de Joden’. De club zelf maakt als reactie ‘Jodenclub’ tot een geuzennaam. Supporters tooien zich onder andere met Israëlische vlaggen en davidsterren. De link tussen Joden en de gaskamers doet zijn intrede wanneer Ajaxsupporters worden begroet met massieve sisgeluiden en de leuze ‘Joden aan het gas’ tot het repertoire van de tegenstanders gaat behoren.

Dubieuze slachtoffers

Vanaf de jaren '60 met het proces tegen Eichmann (1961) en vooral de uitgave van Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlands jodendom 1940-1945 (1965) van de Nederlandse historicus Jacques Presser zijn de Joodse slachtoffers gaandeweg centraal komen te staan in de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Maar sinds de jaren ’80 zijn ook tegenstemmen te horen. Soms wordt Joden het slachtofferschap ontnomen door hun een eigen verantwoordelijkheid of schuld toe te dichten in wat hun is overkomen. Dit laatste kan gebeuren als de vermeende passiviteit van Joden, het verondersteld ontbreken van ‘Joods’ verzet of de rol van Joodse ‘handlangers’ worden benadrukt. Zo kan de indruk worden gewekt dat slachtoffers van een genocidaal regime mede verantwoordelijk zijn voor hun eigen vernietiging. Maar ook kan Joods slachtofferschap gerelativeerd worden door te betogen dat ook omstanders en daders slachtoffers van de omstandigheden waren. Dit verschijnsel van nivellering, dat wil zeggen het verkleinen van de verschillen tussen daders, omstanders en slachtoffers, speelt zowel in de geschiedschrijving als in het publieke debat over herinnering aan en herdenking van de Tweede Wereldoorlog.

Soms wordt Joden aangerekend dat zij het leed willen monopoliseren ten koste van andere niet-Joodse slachtoffers. Dit is een vorm van dader-slachtoffer-daderomkering die suggereert dat ‘de Joden’ de Holocaust en de herinnering daaraan gebruiken voor eigen gewin, op financieel, politiek of moreel gebied. De Joodse slachtoffers en nabestaanden van de Holocaust wordt verweten het (vermeende) slachtofferschap in te zetten als machtsinstrument.

Het verst gaat Holocaustontkenning, dat is de bewering dat de Holocaust deels of helemaal een fabricatie is van de Joden of de ‘zionisten’. Ook het bagatelliseren van de Holocaust, bijvoorbeeld door te beweren dat er veel minder Joden zijn vermoord dan gesteld, kan ertoe leiden dat Joden het slachtofferschap van de Holocaust wordt ontnomen en anderzijds tot de beschuldiging dat zij via een samenzwering de ernst van de Holocaust overdrijven. [Zie Macht & Politiek]

Een van de veronderstelde motieven voor Joden om de Holocaust in herinnering te roepen zou het ondersteunen van de staat Israël zijn, bijvoorbeeld om critici van Israël monddood te maken. Het conflictueuze bestaan van de staat Israël heeft aan de beeldvorming over Joden als slachtoffers en daders een heel nieuw hoofdstuk toegevoegd.

Joden als daders

In het kielzog van het verzet tegen de oprichting van de staat Israël en de Israëlische bezettingspolitiek verkreeg het Joodse slachtofferschap een andere betekenis. Sinds de oprichting in 1948 is Israël in een strijd verwikkeld geweest met de omringende Arabische landen en met Palestijnse verzetsorganisaties. In de Arabische wereld maar ook in Nederland leefde het idee dat de Joden in Palestina dankzij het Europese schuldbesef over de Holocaust een eigen staat hebben gekregen. Het verwijt dat Joden profijt trekken uit het slachtofferschap dateert dus al van kort na de Tweede Wereldoorlog.

Daar bovenop kwam het verwijt dat Israël als daderstaat moet worden bezien. De wijze waarop het land zich in de militaire strijd heeft opgesteld is vanaf het begin het mikpunt van internationale kritiek geweest. Waar in Europa Israël in de beginjaren nog als underdog werd gezien, begon dit beeld te kantelen na de Israëlische overwinning in de Zesdaagse Oorlog van 1967. De internationale kritiek ging zich vooral richten op de Israëlische politiek in de ‘bezette gebieden’, de Westbank, Gaza en de Golan. Sinds de Israëlische invasie van Libanon in 1982 floreren noties van Israëlisch en Joods daderschap in nog sterkere mate.

In het spreken en protesteren over het conflict speelt ook de Holocaust een rol. Onder meer speelde de misvatting een rol dat juist slachtoffers de verantwoordelijkheid hebben ‘het goede’ te doen, volgens het motto ‘lijden loutert.’ Daarnaast bestaat er het beeld dat de Palestijnen de slachtoffers van de slachtoffers zijn geworden en daarmee de nieuwe ultieme slachtoffergroep. Het slachtofferschap van Palestijnen wordt in de 21e eeuw in Nederland soms uitgebreid tot alle moslims die te lijden zouden hebben van een wereldwijde zionistische macht of tot de eerste- en tweede-generatie migranten die net als Palestijnen slachtoffers zijn van discriminatie en structurele ongelijkheid.

Noties van dader- en slachtofferschap in het conflict worden opgetuigd met vergelijkingen tussen zionisme en nazisme en tussen Israël en nazi-Duitsland. Tijdens de Zesdaagse Oorlog werd deze vergelijking populair; vervolgens deden leuzen als ‘Israël=nazistaat’, ‘De Joden in Israël zijn erger dan Hitler’, ‘Stop de Palestijnse Holocaust’ hun intrede. Volgens dit patroon wordt ook de ‘Naqba’, letterlijk de ‘catastrofe’, waarbij in 1947-1948 Palestijnen op grote schaal vluchtten voor, maar ook verdreven werden door, het Israëlische leger, gelijkgesteld aan de Holocaust. Maar het staatsgeweld van Israël tegenover de Palestijnen is niet hetzelfde als genocide, dat wil zeggen volkerenmoord, en dus ook niet met de Holocaust. De gelijkstelling dient ertoe het omkeren van slachtoffer en dader mogelijk te maken: ‘de Joden’ bewijzen immers zelf ook tot systematische geweldpleging in staat te zijn en daarmee is de rekening vereffend – van het falen van de niet-Jood tegenover de Jood.